2013 Hans Martens – Maen Florin : Silent Conversation

Interessant aan de recente werken van Maen Florin is dat ze het resultaat zijn van een herdefiniëring van haar eigen kunstpraktijk. De kunstenaarsloopbaan van Maen Florin (°1954) vertoont zowel een typisch als een atypisch parcours: een hardwerkende student beeldhouwkunst die na het afstuderen al vrij snel enkele belangrijke solo- en groepstentoonstellingen heeft in – we spreken eind de jaren tachtig – locaties als het Provinciaal Museum Hasselt, ICC Antwerpen en Museum van Hedendaagse Kunst Gent. Een opkomend talent, iemand die gevolgd moet worden. Maar zoals vaak in deze opstoten van (over)enthousiasme konden beide partijen – it takes two to tango – hun verwachtingen niet waarmaken. Misschien kon de kunstenaar niet om met de plotse belangstelling en druk, misschien vertoefde het kunstenveld teveel in de roes van steeds opnieuw naar het allernieuwste opzoek te gaan. Heel veel prille kunstenaarscarrières zijn in deze mallemolen gesneuveld. Het tentoonstellingsparcours dat volgt in de jaren negentig is hobbelig en onregelmatig, de kunstenaar lijkt vergeten te zijn.

In 2004 is de kunstenaar vijftig jaar. Vanuit een zekere loutering en een herwonnen vrijheid op een externe druk voltrekt er zich een langzame maar gedecideerde kentering in het sculpturale werk alsof al het vorige slechts een voorspel was. Het sluimerende potentieel ontluikt pas helemaal nadat Maen Florin de tentoonstelling van Paul McCarthy in het SMAK in Gent zag (2007-2008). Dit veroorzaakte een belangrijke déclic. Het lijkt eenvoudiger dan het is, maar plots was de kunstenaar bevrijd van het juk dat vele kunstenaars dragen: het gevoel dingen te maken die van hen verwacht worden in plaats van de dingen te maken die men echt wil doen. Maen Florin doet vanaf dan haar goesting. Haar tentoonstelling in het Gentse Caermersklooster (2011) is een eerste rendez-vous met het nieuwe werk. In dezelfde periode ontstaan er ook enkele publieke sculpturen die getuigen van de veranderde inzichten en verwezenlijkingen.

De voorbije vijf jaar heeft er zich in het werk van Maen Florin een duidelijke conceptuele verschuiving voltrokken. Het menselijk lichaam en het portret staan – schatplichtig aan haar opleiding, de studie naar levend model, haar vroegere werk en haar eigen humanistische wereldbeeld – nog steeds centraal. Het exuberante van Paul McCarthy is niet onmiddellijk aan haar besteed, maar wel zijn sterk doorgedreven plastische denken. Materialen, vormen en inhoudelijke betekenislagen verweven zich tot een beeldrijke taal. Schoonheidsidealen en harmonie worden opgegeven ten voordele van het onverwachte, het onaffe en de aberratie. McCarthy werkte bovendien als katalysator om andere invloeden toe te laten en te verwerken tot een eigen idioom. We denken hier niet enkele aan het werk van Juan Muñoz, Thomas Schütte en Mark Manders, maar evengoed aan Maen Florins jarenlange fascinatie voor en kennis van primitieve sculpturen en eigentijdse vertalingen daarvan, zoals in het werk van de Afro-Amerikaanse beeldhouwer Nick Cave. En natuurlijk ook aan enkele oude meesters zoals Bosch en niet in het minst Vélazquez.

Maen Florin kon in haar nieuwe zoektocht al heel snel terugvallen op enkele sleutelwerken zoals Armed (2007), Whisper (2007) en Scream (2008). Deze beelden gingen letterlijk het atelier bevolken en functioneerden als het ware als afstootblokken voor nieuwe creaties en de uitbreiding van de sculpturale familie. Belangrijk bleef echter ook een heel vroege sculptuur uit 1984 dat steeds in het bezit van de kunstenaar is gebleven: De Blauwe Vogel, een beeld van een in het blauw geschilderde jongeling met een vreemde puntmuts en iets wat op vleugels gelijkt. Het hybride en de elementen van transformatie waren hier al sterk aanwezig.

In de nieuwe werken vanaf 2007 is de figuur van de dwerg een belangrijk beeld en metafoor. Als antropomorf beeld situeert de dwerg zich in vele culturen en mythologieën tussen volwassene en kind, een hybride wezen met vaak androgyne kenmerken. Metaforisch is het een heel sterke, complexe figuur en, al dan niet aan de zijde of in de huid van de (hof)nar, rijk aan diverse betekenissen. Op de schouders van de reus ziet hij verder dan de reus zelf en is hij een symbool van vooruitgang. De dwerg heeft vaak de waarheid in pacht. Aan de zijde van koningen en koninginnen en de groten der aarde is de dwerg de directe manifestatie van het onbewuste. Hij mag onverantwoord zijn, mag zich alles permitteren en is onkwetsbaar. Maar de dwerg is in vele mythes en verhalen ook vaak bewaker van een geheim of de enigmatische gids in het onbekende.

De figuur van de dwerg leidt in de sculpturale ontwikkeling van Maen Florin naar de nar met zotskap en ezelsoren (Fool, 2008), de harlekijn (2009) of naar de androgyne dwerg met tutu (Dwarf (Ballerina), 2009). Voor de verkenning van dit nieuwe iconografische terrein kon Maen Florin enerzijds terugvallen op haar virtuoze beheersing van het boetseren in klei (en het afgieten in plaaster, epoxyhars, brons of rubber), maar anderzijds combineerde ze dit ook met moulages van echte lichaamsdelen en objecten of integreerde ze de reële materialen zoals textiel en kleefband  rechtstreeks in de sculptuur. Hierdoor ontstond een ruim nieuw-samengesteld gezin dat heel vaak in elkaars nabijheid of in diverse combinaties een meerwaarde kregen. Dit is duidelijk te zien in de atelieropnames en in de foto’s van Fien Muller in de catalogus bij de tentoonstelling in het Caermersklooster (2011). Deze benadering vormde ook het uitgangspunt om een groep kleinere beelden in de tentoonstelling in Hasselt bij elkaar te plaatsen in confrontatie met een spiegel waar ze niet enkel zichzelf in spiegelen, maar ook de toeschouwer in het oog houden (of zou het andersom zijn?).

Toen ik deze beelden voor het eerst in het atelier ontdekte, leek het alsof ze plots een gesprek onder elkaar afbraken. Met enige poëtisch verbeelding kan je gesprekken vermoeden tussen deze beelden onderling, hoor je ze murmelen en misschien lopen ze ’s nachts – wanneer er niemand in het atelier meer is, of wanneer de tentoonstelling gesloten is en de laatste bewaker de deur heeft afgesloten – wel rond en bouwen ze onder elkaar een feestje?

De voorbije maanden voltrok zich in het werk van Maen Florin een nog radicalere plastische verschuiving. De figuren worden letterlijk gedeconstrueerd. Met kleefband, epoxyhars, polyurethaanschuim, textiel en/of pruiken krijgen de koppen en lichamen uitstulpingen, aanhangsels, verbouwingen. Koppen krijgen een ander lichaam of worden gekleed met spullen uit de kringloopwinkel. Hier en daar verschijnen ‘prothesen’ van paspoppen. Maen Florin tast raakvlakken af tussen het humoristische en het tragische, tussen het vrolijke en het lugubere. Het lijkt alsof de kunstenaar meer en meer de ambivalentie tot haar werk toelaat. Daardoor wordt het oeuvre nog interessanter. Het wordt voorbode van onze hybride maatschappij waarin het analoge opgaat in het digitale, het reële verdampt in het virtuele, de grenzen tussen echt en vals vervagen en de poëtische ruimte tussen schijn en wezen alsmaar groter lijkt te worden. In deze tussenruimte krijgen de beelden van Maen Florin een bijzondere en dubbelzinnige betekenis. Enerzijds lijken ze gemaakt te zijn om met ons te communiceren, anderzijds wenden ze zich af van de toeschouwer, ze keren in zichzelf. Uiteindelijke worden ze de beelden van de moeilijkheid van communiceren, een stotterende en aarzelende dialoog, een stille conversatie.

Hans Martens
Maart 2013